Wachten op verpleeghuisplek als het thuis niet meer gaat: mantelzorger Wytske boos over beleid minister Helder.
Zeventiger Geb heeft vasculaire dementie, zijn vrouw Wytske zorgt thuis voor hem. Wytske vreest dat als het thuis echt niet meer gaat, opname in een verpleeghuis niet mogelijk is door de lange wachtlijst daar. Hoeveel mantelzorgers komen in hetzelfde schuitje, nu er niet voldoende verpleeghuisplekken bij komen om in de vraag te voorzien, en daarnaast de bouw van ‘verpleegzorgplekken’ achterblijft?
Het is oktober 2022 als Wytske Breedijk (71) naar de uitzending over dementiezorg achter de voordeur van Pointer kijkt. In deze uitzending lieten ze zien dat zorgminister Conny Helder ervoor kiest om geen verpleeghuisplekken bij te bouwen, terwijl het aantal mensen met dementie toeneemt. Gevolg: mensen met dementie wonen - soms noodgedwongen - steeds langer thuis. Dat geldt ook voor Geb, de man van Wytske. Hij heeft vasculaire dementie en is zeer zorgbehoevend. Hij kan niet meer praten, en zit eigenlijk alleen nog maar in zijn stoel bij het raam. Sinds juni heeft Geb een indicatie voor het verpleeghuis. Maar door de flinke wachtlijst is het maar de vraag of daar plek is als het thuis niet meer gaat.
Boos geworden door het interview met minister Helder in onze uitzending, schrijft Wytske een brief naar De Stentor, die door de krant wordt geplaatst: “Ik ben heel blij met het feit dat u de wachtlijsten van verpleeghuizen zo goed in de gaten houdt. Er staan tienduizenden mensen op. Dat is fijn om te weten en geeft je als mantelzorger rust. Dat je partner tenminste snel aan de beurt is als jij het niet meer trekt. U begrijpt dat dit cynisch bedoeld is, hoop ik.” De brief van Wytske in de krant, daags na onze uitzending, blijft niet zonder gevolgen. Want een paar dagen later krijgt ze bericht van het ministerie. Of de minister mag langskomen voor een gesprek. Dat mag van Wytske en in het gesprek legt Conny Helder uit dat mensen met vergevorderde dementie in de toekomst steeds langer thuis zullen moeten blijven wonen. “Maar, het is niet de bedoeling om zo lang door te gaan dat u omvalt.” Wytske reageert fel: “Die indruk krijg ik wel degelijk. En daar maak ik me zorgen om. Want u roept: er hoeven geen plekken bij. Maar er zijn nu al te weinig plaatsen. En over een poosje komen er veel meer mensen met dementie bij. Ook veel meer met vergevorderde dementie. Hoe ziet u het dan voor zich?”
Het lijkt onvermijdelijk dat er de komende jaren veel meer mantelzorgers van mensen met dementie in dezelfde positie komen als Wytske. Je partner is inmiddels zo ziek dat het thuis bijna niet meer gaat. Maar is er wel een plek in het verpleeghuis als de nood aan de man is, of kom je dan op een maandenlange wachtlijst terecht? De brancheorganisatie van verpleeghuizen Actiz meldt deze week dat zij de wachtlijsten voor verpleeghuizen op dit moment met 500 ouderen per maand zien oplopen. Actiz maakt zich daardoor grote zorgen over mensen met dementie die de komende jaren intensieve zorg nodig hebben. Want als er in het verpleeghuis geen plek is, waar dan wel?
Verpleegzorgplekken
Gisteren werd bekend dat minister Helder na de zomer besluit of er tóch extra verpleeghuisplekken bij gaan komen. Voor de komende jaren wil zij vooral inzetten op het realiseren van 40.000 'verpleegzorgplekken', geclusterde zorgwoningen waar bewoners met dementie intensieve zorg aan huis krijgen. Maar, aldus Actiz: “Er is nog geen spade de grond in gegaan.” Hoe komt het dat de bouw van deze woningen blijkbaar niet van de grond komt? En wat betekent dat voor alle mensen die de komende jaren dementie zullen krijgen en hulpbehoevend worden?
Heel veel gekost
Een maand na het interview komt er een plek vrij in het verpleeghuis voor Geb, de man van Wytske. Daar loopt hij al na een paar weken griep op, en overlijdt. Terugkijkend ziet Wytske nu pas echt hoe veel het mantelzorgen voor haar man haar gekost heeft. “Meer dan 4 uur slapen per nacht was er niet bij. En door de stress viel ik al jaren af. Ik kom nu weer aan, ik slaap weer. Maar nog steeds ben ik continu alert. Ik voetbal bij een voetbalclub, waar ik nu eindelijk weer kan meedoen aan een toernooi als ik dat wil. Maar nog steeds heb ik het gevoel dat ik na zo’n wedstrijd van het veld af moet rennen, naar huis. Omdat er iemand op me wacht die me nodig heeft.”